Categorie archief: Een streepje natuur

Zap ziet niet meer

Zap ziet niet meer.

Het begon met TV-kijken.
Eerst vond ze de ondertitels toch wel klein geworden, maar het ging nog.
Daarna zat ze haar programmaatjes te zien met van die -oe-wat-ben-ik-geconstipeerd-en-toch-moet-het-eruit- dichtgeknepen oogjes. Auto rijden begon gevaarlijk worden, middenstrepen onbestaande.
Toen begon ze tegen open deuren op te lopen. Wat later tegen gesloten deuren. En toen ze de tamme kastanje kuste, stuurde ik ze naar de oogarts.

Het verdict viel en het verdict viel nog redelijk mee.
Geen buitensporige kosten voor uitvouwbare witte stokken met antislip-rubberdop onderaan, geen roestvrije, regenbestendige mars-telescopen in titanium, gewoon een brilletje.
Vandaag mocht ze er om.

En het was verdorie hoog tijd.
Met de auto ging ze erheen. Bij het fluks achteruit manoeuvreren reed ze gezwind minizap van der sokken, die ondertussen helemaal niet mini meer is.
Ocharme het kind. Haar knie moet tegen eind deze week volledig ontzwollen zijn.

Maar nu heeft ze haar brilletje en nu kan ze weer in de verte turen als de beste.
En fier dat ze is. Ze wil haar bril niet meer afzetten. Wat er ook gebeurt. Ook al is het eigenlijk alleen om ver te zien.
Zelfs bij het spaghetti afgieten, liet ze het op. Jammer, maar helaas goot ze het kokend water over de oudste haar hand.
Ocharme het kind. Haar hand moet tegen het einde deze week volledig ontzwollen zijn.
‘Ons moeder verongelukt hier iedereen’, jankte ze nog.

Nog dit.
De oogarts stelde voor dat ze ook een brilletje voor dichtbij kijken kocht, maar dat vond ze niet nodig.
Wat denkt die nu, ik ben toch niet blind!

Postbode pesten of Smeerpoetsen van mezen

Wij hebben een lieve postbode. Zo eentje met een baard en een rode bestelwagentje. Hij stopt brieven, rekeningen, tijdschriften en ander lekkers in onze brievenbus. Ik weet wel, het is zijn job, maar je moet het toch maar doen. Onze brievenbus is echt wel onheilspellend lelijk.Lelijk, maar ook aantrekkelijk voor vogeltjes. Vooral mezen zijn ervoor te vinden. Als de lente is in ’t land, dan broedt de mees op onze krant. Kunnen we mee leven, alleszins beter dan: De winter is henen, de lente is hier, daar krasselt een lammergier.

Da’s nu al het derde jaar op rij, dat koolmezen ons manueel meelrecipiënt verkiezen tot broedplaats. Ze proppen de brievenbus vol met mos en vooral veel zacht materiaal, pluimpjes en pluisjes en zo, en dan gaan ze er eitjes leggen. Zes hadden we er dit jaar. Natuurlijk kan het niet dat mamamees of papamees op hun nest zitten en dan een rekening van de Pidpa in hun oog krijgen. Of godbetert een reclamefoldertje op glanspapier van een politieke partij. Je zou voor minder koekoek worden.

Dus hebben wij een nep-brievenbus gemaakt, die tijdens de broed dienst doet als officiële brievenbus. Met duidelijke richtlijnen voor de postman.
Wij hebben een lieve postbode, ik zei het al. Dus die brave borst houdt zich netjes aan onze richtlijnen:
vuilnisbak open, post erin, vuilnisbak weer waterdicht afsluiten, schoenen uit, en de wagen op sokken tot bij de buur duwen, zodat onze mezekes goed kunnen uitrusten van wat vast wel weer een drukke nacht was. Voilà.
Dit jaar hebben we de eerste vlieglessen gemist. Normaal proberen we de mezen een beetje te helpen door uitvliegtakken te plaatsen zodat de baby-stuntvliegers niet onmiddellijk ter aarde neerstuiken als ze aan hun maidentocht willen beginnen. Maar dit jaar zijn we het halvelings vergeten. Niet helemaal, zo’n lanceerplatform voor mezen is dan ook weer heel aantrekkelijk voor poezen. Maar dit jaar was het nest plots leeg. Eitjes opengebroken, vogeltjes weg. Zijn ze opgegeten door een of ander beest, of zijn ze op eigen kracht weggeraakt we hebben er het raden naar.

De brievenbus lieten we staan, want daar moesten we nog een fotootje van nemen als het licht goed zat. Voor op de blog. Maar toen heeft het zes weken geregend en kwam het er niet van. En al die tijd heeft Postman Pat netjes alle post in de vuilnisbak gestopt, dekseltje open, dekseltje dicht, schoenen uit etc.

Tot het verleden week drie kwartier zonnig was en ik het plaatje fotografeerde. De postbode was nu genoeg gepest. Ik nam de vuilnisemmer weg. De brievenbus moest uitgekuist worden. Een paar weken met zijn zevenen in een nestje van mos zitten, heel fris kan dat niet zijn. Vogeltjes willen liefst ook zelf telkens een fris nestje maken. Ik opende het deksel en toen kreeg ik boze mamamees in mijn gezicht: tjsitjsitjsitjsitjsitjsitjsi en weg was ze. Er lagen weer zes eitjes.
De emmer staat er terug, de postbode moet nog wat langer op zijn sokken lopen, en menslief wat heb ik smeerpoetsen van mezen deze keer.

Dappere postbode die dit gedrocht dagelijks moet trotseren
Dank, de mezen

Het voetje krijgen

Kennen jullie dat: het voetje krijgen? Als je op onze autotraagwegen lekker file staat, of aan schildpaddentrek avanceert richting ondergaand humeur, dat er dan zo’n gehelmde motorrijder voorbijrijdt tussen het eerste en het tweede vak door, je kent het? Wel, als je die motorrijder ziet afkomen, met rechte rug, handen losjes op het stuur aan een matige vijftig (toch een 1000% meer dan wat jij rijdt), dan ga je nog wat meer aan de kant rijden zodat hij alle ruimte krijgt om elders te verongelukken. Als je dan een sympathieke motormens hebt, dan krijg je van hem of haar ‘het voetje’. Dan bedankt hij je door zijn voet eventjes van de versnellingen te nemen en met de tip in je richting te wijzen, zijn manier om je te bedanken voor je attente rijstijl. Wel, dat noem ik ‘het voetje krijgen’. Als je maandenlang in de file zit, kan dit onnozele spelletje het humeur nog iet of wat op peil houden: om ter meest voetjes krijgen. Het is niet veel, maar het is toch iets om je aan de mensheid op te trekken.

Ook verleden week reed ik mezelf in ons dorp vast in een plaatselijke file. Zowel richting Aldi als richting niet naar de Aldi zat alles dicht. We schoven met zijn allen wieltje voor wieltje, ribbel voor ribbel, millimeter voor millimeter toen plots een knetterend geluid, type kaduke grasmaaier, aanzwol. Tegen topsnelheid, een slordige vijfentwintig per uur kwam een snorfiets aangesjeesd met daarop een ventje van achtentachtig met witte snor en groene pothelm op. Ik schrok me een punthelm en  trok in een wilde beweging mijn stuur naar links. Het ventje passeerde knalpottend en gaf mij het voetje. Ik heb er de rest van de dag om gegniffeld.

vrroemm

Zoiets, maar dan met een pothelm op een snorfiets, besnord en 88 jaar oud

Sliep-uit, sliep-uit!

Het lentezonnetje, dat kan toch goed doen. Zelfs de meest doorroeste kantoorwijken, gepramd tussen klaverbladen en provinciale dodenbanen, omzoemd door laagvliegende Boeings, krijgt plots een zachte blink.
Een lage zonnestraal doet het stof dansen op kantoor, een mens wordt er vrolijk van. En omdat het buiten nog vrolijker is, deed ik over de middag een stapje in de wereld.

Hoe grijs en grauw een Belgische industriezone of slaapstad ook mag zijn, altijd, maar dan ook altijd, vind je er een verloren stukje groen. Zo heb ik op vijf kilometer van de Nieuwstraat in Brussel ooit eens een koe omhelst. Okee, ik weet het, ik weet het, maar toch, probeer dat maar eens in Tokyo.

Ook in mijn zweetgemeente ligt een onooglijk parkje. Twee keer niks, een scheet groot, en de helft is dan nog opgeofferd aan de plaatselijke voetbalclub. Zo’n clubje dat al decennia pendelt tussen de nationale en regionale competitie.


Maar het was een park. En het was groot genoeg om een paar bankjes te herbergen, weggemoffeld in de schaduw van een struik. Daar ben ik gaan zitten, om mijn boterhammetje op te eten.
En passant keek ik naar de machtige houten pilaren aan de zoom van het gras. Kaal maar bottend. De takken strekten doelloos naar het vliegtuig dat een streep trok in de nog fletsblauwe lucht.

Aan een boom hing nog één fel groengeel blad. Het viel op omdat het zo contrasteerde met de bruine hersfstkleuren. Het was dan ook een zeer groot blad. Ik keek gebiologeerd naar het blad. Was dat wel een blad? Voor een boomblad was het me te groot precies. Een plastiek zak? Nee. Een vogel? Wielewaal? Maar die is geelzwart, niet geelgroen. Ik pienste mijn ogen en spitste de oren. Het was een vogel, en hij zei tji-puut, tji-puut, tji-puut. Ik ken geen vogel die tji-puut doet.

Ik sloop naderbij. Het blad bleef zitten. Toen kwam er een tweede blad aangewaaid. Het ging zitten naast het eerste blad en ze begonnen te kussen, en kopjes te geven: een koppel halsbandparkieten.

Dat had ik nog niet gezien in het wild. En daarna nog een, en daarna nog een koppel. Drie koppeltjes halsbandparkieten vond ik terug, daar in mijn groene driehoekje tussen alle denkbaar verkeer. Een cadeautje van Meneer Florizoone, toenmalige directeur van de Brusselse Meli, die in ’74 eens gek wou doen, en er een veertigtal losliet in hartje Brussel. Ik heb het opgezocht. Ze zijn ondertussen met 10.000 in België. Dus niet eens zo zeldzaam.

De halsbandparkiet. Ze zijn mooi groengeel, en ze zeggen Sliep-uit sliep-uit sliep-uit.
En toen was mijn middagpauze om.

Een pijltje aquamarijn

Ik zag het de gracht uitschieten, een pijltje aquamarijn met vleugels. Fswiet, fswiet fswiet. Het zoefde naar een volgende gracht en verdween tussen het groen.
Nog nooit had ik er eentje gezien in het echt, de Vlaamse paradijsvogel bij uitstek: het ijsvogeltje. Ik was natuurlijk honderd jaar te laat met mijn fototoestel.
Het flitsende fluitertje was zelfs zo fluks dat eega Zap het niet eens gezien had. En mij met een blik van ‘mij ga je niet vangen- aanloensde.

Maar ik bleef enthousiast vertellen over de anderhalve seconde vogel die ik zonet gespot had, en ze helde stilletjesover naar geloof. Ik sloop naderbij, naderbij de plek waar ik the Kingfisher, wat een heerlijke naam in het Engels, laatst had zien verdwijnen. Toen ik er bijna was en de gluiperd nog niet zag, begon ik als een emoe met de slappe kak op en neer te springen en met wiekende armen, kra kra kra te roepen. Martin-Pêcheur, nog zo’n prachtige naam in het Frans, vloog op en snelde een derde gracht door, en dan een struik in. Weg.

Heb je het nu gezien, heb je het nu gezien!
Wat?

Sommige mensen willen echt niet.
Maar kom, ze blijft mijn Bird of Paradise.

De jeugd van vandaag is de Eddy Wally van dertig jaar geleden

De jeugd van vandaag is de Eddy Wally van dertig jaar geleden. Statement. Hoppakee.

Ik las het in Humo. Eddy the voice of Europe, maar ook van China en ver daarbuiten, is hersteld van een hersenbloeding. Kwatongen onder jullie verzinnen hierbij jullie eigen flauwe grap.
Maar Eddy, ge moogt dien mens niet onderschatten. Hij is in Amewika geweest!
Waaw, ammaaazing. On-geloof-lijk. Plezant. Everything is wonderful. 

Eddy is altijd al visionair een gebleken. Jaren, wat zeg ik, decennia zijn tijd vooruit! Met klassiekers als Chéry, Ik sprong uit een vliegmachien, Onder je balustrade is hij al vierentachtig jaar de ongekroonde koning van het levenslied. Eddy Wally, de marktkramer met de gouden stemband.
Weinigen weten dit, maar Eddy is ook de uitvinder van de groenrecyclage. Tegenover zijn Dancing in Ertvelde stond een bloemenwinkel waar zijn fans bloemen kochten voor hun idool. En terecht. Zo’n man verdient dat!
En de volgende morgen bracht Eduard de bloemen terug naar de winkel, incasseerde zijn percentje en kreeg de volgende dag weer dezelfde boeketten van weer andere fans. Respect! Warren Buffet kan er een puntje aan zuigen.

Er wordt ook al eens meewarig geglimlacht over Eddy, maar hij glimlacht vrolijk terug. Want hij weet dat hij zoveel meer is dan een zanger: hij is een fenomeen, hij is geweldig, hij is amazing.
Eddy is ook een gevierd acteur en humorist. Wie herinnert zich zijn hoofdrol niet meer in het avant-gardistische Lava? Of als quizmaster in de Slimste Mens (waterboarding for you and for me!) Ongelooflijk.

Of nog, Eddy als het talenwonder. Eddy spreekt en zingt in het Engels, Amewikaans, Sinees and Russisch. Amazing, ongelooflijk. Waaw. En als je goed luistert, spreekt hij soms zelfs Flaamsch. Geweldig. Den Eddy zet de bakens voor de jeugd: Amazing, ongelooflijk, plezant. Everything is wonderful.

Voor de jongste generatie is Eddy: waaw. Eddy is hun grote voorbeeld. De jeugd van vandaag is de Eddy Wally van dertig jaar geleden. De nieuwe garde songfestivalpineuten is er helemaal klaar voor!
Amazing, zo plezant, ongelooflijk, geweldig.
Waaw.

Laat de stress maar vloeien: het minuutje tussen 0:15 en 1:15: waw!
De rest is poppetje kijken.

De zweetoksel van het jaar

Novembersomberte, nog donker om 8 uur ’s ochtends, al duisterend tegen half vijf.
De plaknevel hangt laag en zwaar over het natte gras. Koude kruipt in de kleren, bijt zich vast in handen, voeten en neus, je krijgt het er niet meer uit zonder heet bad.
November, de zweetoksel van het jaar. November, de asresten van een uitgeregend kampvuur. November, quelle tristesse.

Maar aan dat doemdenken doen wij niet mee. Ha!


Moose meets mus

Weer eens was ik verdwaald geraakt, ik zocht een afkickcentrum en vond een hogeschool. Doe het maar! In Den Haag leggen ze die op honderd meter van elkaar, hooguit. Kwestie van anticiperen vermoed ik. Dus op een nietvermoedende maandag struinde ik tussen de studenten door en omdat ik er dan toch was besloot ik maar een broodje te eten op de univ alginds.

Nu verwachten jullie waarschijnlijk dat er een hilarisch stukje volgt over de vreemde combinaties van gefrituurd plastiek die ze in Nederland eten noemen. Sliepuit, dat wordt het dus niet. Hoewel de ter verorbering voorgeschotelde materie zeker tot zoiets uitnodigt.
Laten we het erop houden dat ik de broodjes aangebraden kroket met roze karnemelk aan mij voorbij liet gaan, en na lang tubben overging tot de aanschaf van een milkshake gezond op basis van zuivel en banaan. Die ik na tien minuten aanschuiven aan de kassa terug in de koeltoog mocht plaatsen nadat een vriendelijke meid met kapje me tot haar grote spijt moest mededelen dat er alleen kon betaald worden met chipknip. Proton voor de Belgen vermoed ik, maar ik mijn protonen lagen nog thuis. Alleen Nederlandse caissières kunnen zo mooi nee zeggen. En ze heette niet eens Irene.

Ik heb dan maar mijn eigen boterhammetjes opgegeten, op het pleintje, nou ja plein zonder tje, in gezelschap van een mus.
Ze keek naar mij op van de grond, met een echte Hollandse blik, zo eentje met een mengeling van gezonde nieuwsgierigheid en lichte arrogantie. Zo van – Kom op vent, ga je me nog kruimels geven of hoe zit het.

Ik zei: Dag mus! Zij zei: Tsjip. Ik gooide haar een kruimel, zei zij Tsjip, kakte eens, at mijn kruimpje op en vloog dan weg. Dag Tsjip, zwaaide ik haar nog na. Ik voelde me vreemd gelukkig.

 

En omdat ik het pleintje en de hogeschool mooi vond, hier een aantal prentjes eerlijk geplukt van het internet.

De setting voor de ontmoeting tussen Moose en Mus

 


Het had ook in klompvorm of tulpvorm kunnen zijn

Dieren in Nesten – De Komodovaraan

Hmmm Hmmm Humus

We wonen in een bosachtige omgeving. Dennen, berken, beuken en eiken, je vindt ze allemaal kortbij de tuin. De ene takkeboomt al wat hoger het zwerk in dan de andere. Voor beginnende scheutjes is het een hele klus om op te boksen tegen dat groene geweld. Probeer als dreumes maar eens genoeg zon te vangen.

Ons krulwilgje had er iets op gevonden. Standing on the shoulders of giants, dacht het. En ook nog: Hoeperdepoep zat op de stoep, maar het gaat hem hier vooral om dat eerste. Hij had het ongezien klaargespeeld om te kiemen in de goot.

Pas toen krulwilgje al een krulwilg was, bemerkte ik ze. Ik vond het koddig. Wie kan dat nu zeggen dat hij een boom in zijn dakgoot heeft staan. Het gaf een pittoreske touch aan het huis, net ietsje meer je-ne-sais-quoi. De natuur neemt de cultuur over. Schoon toch.
Zapvrouw zag er op het eerste gezicht ook geen graten in. Je wou toch een wingerd tegen de carport, wel nu. Krulwilgje is nog zoveel schoonder. Ze bleef matig sceptisch. Het viel me nog mee.
Alleen toen de bompa langs kwam, moest de boom eruit. Dat wees op verwaarlozing. Of zoiets.

Dus op een zonnige zondag (de eerste sedert juni vermoed ik) zat ik op het dak de dakgoten uit te mesten. Ik stond een beetje wobbelig op de ladder, onzeker mijn evenwicht zoekend, ik heb maar weinig heldendaden verricht op meer dan drie meter boven de grond.

Dus ik vanboven op een ladder die iedere minuut door het vermolmde terras kon zakken (ook dit wordt stilletjesaan aan de natuur teruggegeven). Zeg, schat, wanneer is die dakgoot laatst schoongemaakt? Ze wist het nog precies: september 2000. Toen luisterde ik nog naar Bon Jovi!
Kiekeboe!

You give love a bad name

Het was er verdorie aan te zien: Naast het boompje verwijderde ik kilo’s en kilo’s natuurlijke humus (natuurlijk natuurlijke humus, wat anders? plastieken humus? hmmhmm). Ik vond er een volledig ecosysteem, met pissebedden, de onvermijdelijke spinnen, twee soorten duizenpoten (een rosse en een wit doorschijnende) en een west-vlaamse aardworm. Ik wist dat het een west-vlaamse was, want toen ik “tettink” zei, gaf hij mij een knipoog.

Kijk dat intrigeert me nu: Hoe komt een aardworm nu vier en een halve meter hoog in een dakgoot?
Heeft een merel zijn lunchpakket verloren boven ons dak? Is dat wormbeest omhoog geklommen via de muur, kom nou? Is die pier als verstekeling aan boord gegaan van het zweefvliegtuigje dat zaterdag boven onze tuin termiekte? Is mijn aardworm de Stephen Hawking onder de kruipers en is hij via een vernuftige wijze van telekinese met behulp van een kwartpond pissebedden en twee duizenpoten in onze dakgoot gesukkeld? Een verkeerd gelopen etherische levitatie van Grote Pier?

En wat is de link met de krulwilg? Buiten dan een aanleiding om dit stukje te beginnen? En waarom denk ik dat dat boompje een krulwilg is en categoriseert Zapnimf het eerder als een arrogant stuk onkruid?

En waarom  zit ik die hier boven op de PC te typen terwijl ik ook gewoon lui weggezakt in de zetel een DVD van Derrick kan bekijken?
Een hoofd vol vragen en dat op een zondag. Het wordt weer een zware werkweek.