Over torens en brandtrappen

Voor mijn boterham kom ik op veel plaatsen. De laatste tijd is dat merkwaardig genoeg vooral in torens. Hoog en droog en verre van ’t geluk zei mijn grootvader altijd. Daar zal iets heel diepzinnigs achter gezeten hebben, maar ik heb hem nooit gevraagd wat precies.

Torens dus.
Nu zit ik zelfs in een dubbele toren, met een loopbrugje ertussenin. Cool man.

Cool man

Als je daar loopt voel je je master of the universe!
Of toch tenminste van een straat of twee in Schaarbeek.

De hoogste toren is, ik schat, 32 verdiepingen hoog en de andere een aantal minder.
Het loopbruggetje is op verdieping 25.

Dus als je zoals ik op verdieping 17 zit en je moet naar de andere toren, dan is het altijd even rekenen of je langsboven gaat of langs beneden. Langonder is meestal rapper, langsboven toffer.
Gelukkig zijn er liften in zo’n gebouw. Het duurt soms wel even vooraleer je er eentje te pakken krijgt, maar nog altijd is het sneller dan met de trap.
Per toren zijn er ook twee trappen, brandtrappen eigenlijk. Voor de ene brandtrap staan er voetjes op de grond, bij de andere niet.

Veel intro allemaal om te vertellen dat ik vrijdag dringend moest plassen.
En dat de toiletten op 17 allemaal bezet waren.
En dat ik dus de trap nam naar 16.
En dat ik in mijn haast de trap nam zonder de voetjes.
En dat ik …

Oooow… fuck.
waarom dan toch?

evacuatie

 

evacuatie

 

Kan er mij ergens een architect het nut uitleggen van dergelijke constructie?

 

De nieuwe Beatles zijn een feit

Ze hebben op het werk ontdekt dat ik in mijn vrije tijd liefhebber in muziek.

– O, maar jij bent ook muzikant? Dan kom je toch gewoon over de middag meerepeteren met ons groepje. Het is in de kelder en we komen onregelmatig samen op woensdag.
– Je hoeft niet zo muzikaal te zijn, dat zijn wij ook niet. Het is gewoon maar een beetje jammen.
– Maar wij kunnen dat ook niet zo goed, wij kunnen zelfs geen noten lezen, en jij wel? Welaan, zie dan.
– De eerste paar keren is dat wat zoeken, maar we spreken een toonaard af, en dat lukt wel.
– Je speelt toevallig toch geen bass, want we zoeken nog een bassist.

En zo ga ik dus morgenmiddag meejammen met de Telecom Ext Band.
De bezetting is: drums, drie guitaren en nu ook één klarinet.

Wat is kunst? Wim Delvoye?

Wat is kunst?
In de reeks – laten we eens een discussie op gang trekken waar we niet zullen uitkomen-. Welja, waarom ook niet?

Wat is kunst? Kunst is voor mij: een bewuste expressie van iemand die we achteraf kunstenaar noemen, en zijn uitdrukking raakt je. Of je het nu mooi vindt, of afschuwelijk lelijk, of slim of choquerend, dat is minder belangrijk, het moet je raken.
Althans, zo zie ik het.
Meuris placht met Noordkaap te zingen: Wat is kunst? Wat is kunst? Die blik in je ogen: dat is kunst.
Wel, heb je bestudeerd hoe je wou kijken, en heb je dan bewust zo gekeken, dan kan dat kunst zijn. Anders is het biochemie.
Reflexie van zon op oogbal doet oogvocht glinsteren. Blinkende schittering stuurt visuele prikkel via oogzenuw naar hersencentrum van de man. Zenuwstelsel wordt geactiveerd, bloedtoevoer bijgestuurd en piet komt recht.
Ook leuk, maar geen kunst.

Daarom zegt Wim Delvoye me niet veel. Hij is me te steriel. Nochtans zou hij een voetje voor moeten hebben want hij is afkomstig van waar ik opgroeide. Ik kende hem nog van vroeger, van toen hij nog Delvooje heette en niet Delvwa.
Maar toch. Zijn Cloaca of kakmachine, zijn vogelhuisjes in SM-leder, zijn voetballendoelen met glas-in-loodraam, getatoeëerde varkens,… voor mij blijven het ideeën, maar pakken doen ze me niet.
Het idee is genoeg, je hoeft het niet meteen te zien. Het zien voegt niks toe. Je neemt twee concepten die elkaar een beetje tegenspreken: steen is hard/rots is hard, knuffelberen zijn zacht en dan maak je een rots in knuffelberenstof of je maakt een knuffelbeer in marmer. Tof idee, misschien nog wel leuk om te zien, maar daar houdt het op. Voor mij toch. Dus Delvwa, mwwa mmwa.

§§§

Ik wandelde door een ettergat van Brussel, niet zover van de puist van Koekelberg. Gewoon wat mist weghappen. Muizenissen uit de kop laten waaien tijdens de middagpauze. Struinen door Schaarbeek, Sint-Joost-ten-Node, Brussel-Noord.
Brussel plakt. Zoals ook Antwerpen plakt.
Antwerpen plakt als een opengetrapte suikerspin, of als gesmolten stroopwafels op de stoep.
Brussel plakt als een klodder mayonaise in een achtergelaten frietbakje, als een veeg kipcurry op een servet, als ranzige looksaus in de goot.
Vies en vuil met herinnering aan lekker.

Doelloos liep ik straat in, liep ik straat uit, in de etalages kijkend naar mijn ongeschoren kop: café Volga, chez Sotiri. Twee kortgerokte, hooggehakte dames roken op een hoek. Ze vangen mijn blik. De donkere fluit naar me. Brussel-Noord, waar tippelen nog een kunst is. Ze praten geen Oostbloks dialect maar Portugees. Ik probeer me te oriënteren op de torens, niet van kerken hier maar van kantoorkazernes. Ik draai links, ik draai rechts en plots sta ik oog in oog met een… ja wat is het?
Ik denk iets gotisch, iets enorms, iets afvallerigs maar toch precies toch sierlijk, bekend van postuur maar nieuw van invulling. Roest, ijzer en teder. Een betonmixer van kantwerk kortenstaal. Ik sta voor de Cement Truck van Wim Delvoye.
Ik loop ernaartoe en eromheen. Ik kan er mijn blik niet vanaf houden. Het is mooi, zeer mooi, adembenemend mooi, sierlijk en robuust, het is… kunst.

Van Wim Delvoye. Jaja.

Cement mixer - Wim Delvoye - Hooimarkt Brussel

Cement mixer – Wim Delvoye – Hooikaai Brussel

Cement mixer - Wim Delvoye - Hooimarkt Brussel

Cement mixer – Wim Delvoye – Hooikaai Brussel

Cement mixer - Wim Delovye - Hooimarkt Brussel

Cement mixer – Wim Delvoye – Niet de Hooimarkt Brussel

 

Zenuwachtig van zen

Ze was aan het mediteren. Net echt, met haar ogen dicht en een cirkeltje makend met de duim tegen ringvinger en pink, de handpalmen naar buiten toe. Ze was ook klein, zeer klein, nauwelijks anderhalve meter mens, maar wel met een uit de kluiten gewassen hoornen bril op haar neus. Haar haar was kortgeknipt en zwartgeverfd. Dat moest haast want ik schatte haar net geen vijftig. Ze droeg ook nog vreemde schoenen, maar voor de rest was ze normaal.

Ze sloot haar ogen en de wereld buiten, en glimlachte zeer beaat met een enigszins scheve bek. Zeer griezelig vond ik dat. En toen geraakte ze blijkbaar in trance en dan glimlachte ze nog onwaarschijnlijker. Ik kreeg schrik. Straks steeg dat mens op. Of kreeg ze godbetert een orgasme. En daar ging het volgens mij wel naartoe. Grimlachen, ze bleef grimlachen met die gruwelijke grijns. De dood liep over mijn ruggengraat. Ik zag visioenen van vrouwelijke geisers en vertrokken lachende jokers. Huiver.

En toen reden we Mechelen binnen en ze onttoverde zichzelf. Ze stapte op wolkjes de overvolle trein uit, het perron op. Alsof er niks gebeurd was.
Zij zen. Ik zenuwachtig, de rest van de dag.

Veiling van verdriet

Tafereeltje op de veiling.
Twee wanden van de zaal worden volledig ingenomen door rommel. Antiek volgens anderen. Volledige zolderkamers zijn leeggemaakt, oud kinderspeelgoed werd aangesleept, kelders uitgekamd en alles wat nog enigszins niet naar de verrotting rook, werd aangebracht voor de grote rommel- en antiekveiling ten voordele van onze vereniging.

Op een podiumpje vooraan stond Joost, voor de gelegenheid tot veilingmeester uitgeroepen. Wij sleepten de loten aan en hij prees de waar aan:
Een set van vijf verschillende potten Tupperware: we starten met 1 euro. Wie biedt er een euro. Een euro voor de meneer hier vooraan, wie biedt er meer, wie verdubbelt dit bedrag, Twee euro voor de mevrouw in het midden, twee euro voor de mevrouw in het midden, niemand meer dan twee, drie euro voor de meneer vooraan, vier, vijf, zes euro voor de meneer aan de zijkant, zes euro, niemand meer dan zes euro, niemand, zes euro voor deze set tupperwarepotten, zeg dat ze kapot zijn en je krijgt er nieuwe, niemand meer dan zes euro? Verkocht voor zes euro aan de meneer aan de zijkant.

En zo passeerden dozen vol keukengerei, etsen in chinese inkt, tinnen schotels, delfts blauw van de BP, oude prentenboeken en eightiesklokken de revue.
Ze werden aangedragen, geshowd, aangeprezen, afgeklopt, betaald en ingeladen. Joost deed dit goed.

De veiling ging zijn gangetje en toen kwam lot 53 aan de beurt. Een zak met daarin 10 DVDs van kinderfilms en nog een aantal videobanden. Ik neem er hier eentje uit, voilà: de kinderprinses. We starten met 1 euro, wie biedt er een euro?

Naast me staat een klein meisje, hooguit 9, misschien 10 jaar mee te kijken.
O, papa, ik heb die film ook, hé papa, ik heb die film ook, maar… PAPA! Dat zijn mijn films, EEEE, niet doen, papa dat zijn mijn films.
Rustig meisje je vond ze flauw, je wou er toch niet meer naar kijken.
EEJ, maar papa!

Joost gaat onverstoord verder: 3 euro, niemand meer dan 3 euro, vier euro heb ik hier, vier euro heb ik hier, vier euro, niemand meer? De DVDs gaan voor vier euro naar de meneer hier links vooraan.

De zak met video’s en DVDs worden overhandigd aan een opkoper in grijs kostuum en met witte baard. Hij heeft naast hem al een hele stapel staan van aangekochte rommel of antiek.
De meneer lacht in zijn grijze baard als hij de DVDs aanneemt. Hij diept 4 euro uit zijn zakken, geeft het aan de rondbrenger en zwaait dan naar het meisje: Hierzie meisje, zegt hij, je krijgt ze van mij.
Waarop het meisje prompt weer lacht, en haar eigen DVDs streelt en koestert alsof het de grootste schat ooit is die ze zopas heeft gekregen.

Homo met terugwerkende kracht

Ze stond naast me lekker te ruiken.
Mooi was ze ook, maar het was toch vooral haar reuk die me opviel.
Een vleugje sinaas, diep bedwelmende bloemen, een hint van zeem. Subtiel allemaal, maar toch intens.

Op slag was ik rustig, maar vreemd genoeg ook een beetje nerveus.
Ik werd teruggesmeten in de tijd, naar 1989, 1990, naar een groot houten tuinhuis, met blauw tapijt op de vloer.
Die barak was een aanbouw (of een voorbouw zo je wil) van een groot magazijn waarin een winkel was gehuisvest : Electro Vanderstichelen, ondertussen al lang naar de eeuwige champs magnétiques verdwenen.

In de winkel kwam ik zelden tot nooit, ik kwam voor de barak.
De barak was namelijk de CD-winkel.
Het leeuwendeel van mijn spaarcentjes: verjaardagsgeld, nieuwjaarszakcentjes, afwasgeld (ik was meesterafwasser in theehuisje Sint-Maarten, jawel) gingen op aan blinkende schijfjes.
Veel geld had ik niet, zakgeld was iets voor rijke kinderen, ik geraakte met schrapen en smeken hooguit aan 650 frank per maand. Maar dat was net genoeg om een CD te kopen bij Vanderstichelen.
De goedkoopste winkel, kilometers in de omtrek. In Kortijk was het -stel je voor- wel 799 frank voor een CD!

Om de twee weken zette ik mijn fietsje tegen het tuinhuis, cijferslot erop: 499 was de code, later 258, en dan ging ik de hele winkel af, beginnende bij de A en eindigend bij de Various Artists. Het was niet zo’n grote winkel.
Dat was als ik geen geld had. Als ik er wel had, dan deed ik eigenlijk precies hetzelfde, maar nam iedere CD die ik echt wou, uit de rekken en aan het eind was het kiezen: welke zou ik meenemen? En misschien kon ik er wel twee, als ik zo’n goedkope uitgaves nam van classic albums.
Een beetje nerveus was ik toen, een aangename opgewondenheid, maar ook een grote tevredenheid. Een apart gevoel.

De uitbater was een donkerharige man, heel netjes gekapt altijd, van begin dertig denk ik. Tot vanmorgen was hij volledig uit mijn geheugen gewist, maar nu zie ik hem opnieuw staan: witte broek, suede schoentjes, lichtgroene sweater, een zacht gezicht, zachte stem en hij rook naar sinaas, diep bedwelmende bloemen, een hint van zeem.
Toen heb ik er geen seconde bij stil gestaan, maar nu, met terugwerkende kracht denk ik, weet ik: hij moest homo geweest zijn. En pas op, duiken nu! Er komt een girafhoog cliché aangescheerd:
Dat verklaart ook meteen waarom er altijd een cd’tje van ABBA opstond.

Zap ziet niet meer

Zap ziet niet meer.

Het begon met TV-kijken.
Eerst vond ze de ondertitels toch wel klein geworden, maar het ging nog.
Daarna zat ze haar programmaatjes te zien met van die -oe-wat-ben-ik-geconstipeerd-en-toch-moet-het-eruit- dichtgeknepen oogjes. Auto rijden begon gevaarlijk worden, middenstrepen onbestaande.
Toen begon ze tegen open deuren op te lopen. Wat later tegen gesloten deuren. En toen ze de tamme kastanje kuste, stuurde ik ze naar de oogarts.

Het verdict viel en het verdict viel nog redelijk mee.
Geen buitensporige kosten voor uitvouwbare witte stokken met antislip-rubberdop onderaan, geen roestvrije, regenbestendige mars-telescopen in titanium, gewoon een brilletje.
Vandaag mocht ze er om.

En het was verdorie hoog tijd.
Met de auto ging ze erheen. Bij het fluks achteruit manoeuvreren reed ze gezwind minizap van der sokken, die ondertussen helemaal niet mini meer is.
Ocharme het kind. Haar knie moet tegen eind deze week volledig ontzwollen zijn.

Maar nu heeft ze haar brilletje en nu kan ze weer in de verte turen als de beste.
En fier dat ze is. Ze wil haar bril niet meer afzetten. Wat er ook gebeurt. Ook al is het eigenlijk alleen om ver te zien.
Zelfs bij het spaghetti afgieten, liet ze het op. Jammer, maar helaas goot ze het kokend water over de oudste haar hand.
Ocharme het kind. Haar hand moet tegen het einde deze week volledig ontzwollen zijn.
‘Ons moeder verongelukt hier iedereen’, jankte ze nog.

Nog dit.
De oogarts stelde voor dat ze ook een brilletje voor dichtbij kijken kocht, maar dat vond ze niet nodig.
Wat denkt die nu, ik ben toch niet blind!

Zo vrolijk als een otter

Volwassen zapdochter had mij er al gisterenavond op gewezen. Maar ik negeerde haar opmerkingen met wat gebrom waaruit de goede verstaander kon opmaken dat ik het vannacht wel zou doen.
Maar dan werd het avond en het boek was goed en daarna was er een uitzending van Classic Albums en die was ook goed en daarna nog het nieuws en dat was slecht, maar kom, je kijkt toch en plots is het 1 uur en je vindt jezelf terug in de armen van Morfeüs vermomd als snoezelende zapnimf. Ik bedoel natuurlijk niet echt snoezelend, maar dat andere woord met sn dat ik niet mag schrijven van haar.
Je draagt haar of is het omgekeerd naar boven en onverwijld nadat je het laatste tandje gepoetst hebt droom je dat je een gazon, pardon, ik bedoel, de steppe, bent.

Veel zinnen allemaal om te zeggen dat vanmorgen mijn gsm plat was. Niet zo erg, ik word toch nooit gebeld.
Zo vrolijk als een otter op vakantie kom ik aan op het werk. Ik weet nog altijd niet waarom.
Gezwind duw ik dat belspel in de stekker en tegen de middag bedenk ik dat ik het misschien eens moest opzetten.

Zo vrolijk als een otter

Zo vrolijk als een otter

Onmiddellijk pieppiep, wat dacht je, en het bericht dat ik 1230 moet bellen om mijn boodschappen te luisteren. Het is mijn chef, de grote, die redelijk paniekerig vraagt of ik hem kan terugbellen, want dat het hier helemaal uit de klauwen loopt. “Hier”, vermoed ik, zal dan ons kantoortje zijn. (Ik zit daar een kleine twintig kilometer vanaf bij een klant).
Ik bel terug, en ondertussen is hij al wat gekalmeerd, er is dan ook vier uur over gegaan.

– Zeg, ik heb hier 200 bladzijden prints van jou liggen. En er waren er nog veel meer, gelukkig is de printer dit w-e zonder papier gevallen. Heb jij dat hier allemaal afgeprint?
– Euh… misschien. En wat moet ik dan afgeprint hebben?
– Rekeninguittreksels, miljoenen man, jij bent toch klant van die goedkope bank, niet? Jij bent toch Hill McGraw?
– Dat kan ik moeilijk ontkennen, maar ik heb dit w-e niks afgeprint. Trouwens dat printen doet Zap altijd. En die heeft het hele w-e in de lorum gelegen, kopvalling in haar borst, die heeft zeker niet aan mijn schootpunt  (laptop) gezeten.
– A? Oe? A maar misschien zijn het toch niet die van jou. Mag ik er eentje lezen?
– Jotjotjot. Ga je gang.
– Volwassen Zapdochter, Krulzapje,…
– Yup, stopt maar al, die horen bij mij.
– Ja, ik heb dat pak papier hier in mijn schuif liggen, jij komt die vrijdag oppikken? Dan kun je die thuis weggooien.
– Euh, goed.

Na ga ik mijn mobieltje toch eens laten werken zie ; drrrringend naar Zap bellen. Die natuurlijk ook nergens vanaf weet.

– Ik heb al maanden niets meer met die rekening uittreksels gedaan. Ik zorg er altijd voor dat die net niet afgeprint worden. Herinner je je die klucht dat ze die eens allemaal naar huis hadden opgestuurd, weet je nog?
Wel nu doe ik dat als volgt: ik ga naar de uittreksels, en dan kan ik kiezen via “saven als .pdf”, dat doe ik niet, want dat werkt toch niet, dus ik kies dat andere : “afprinten” en dan klik ik ok, en dan gebeurt er niets.

En het is opgelost. Doe ik al jaren zo.
– En je doet dit waar precies?
– Op de computer waar geen printer op past… en ik heb dat verleden maand gedaan op je laptop, komt er aarzelend achteraan.
– Die laptop dus die ik gisteren na een maand of zo nog eens aan het netwerk van het werk heb gekoppeld?
– Wel ja die misschien wel ja… Zijn ze boos op het werk? Ben jij boos?

Maar neen, ik ben nog steeds zo vrolijk als een otter op vakantie.
En ik weet nog steeds niet waarom.

Zo vrrrrrolijk als een otter

Zo vrrrrrolijk als een otter

Stijlvol feestje

Gisteren, of neen, vrijdag ben ik naar een stijlvol feestje geweest.

Het was het verjaardagsfeestje van:
het lief van de ex van de broer van de ex van het lief.

Voilà, als stijlfiguur kan dat nogal eens tellen, niet.

Een doodnormale treinrit

Station Brussel-Noord – donderdag 17:35 – motsneeuw.
De computervrouw roept om dat de trein richting huiswaarts met een vermoedelijke vertraging van 27 minuten zal aankomen. Dat ten gevolge van een probleem met de ‘treinsamenstelling’.
Een probleem met de ‘treinsamenstelling’.

Proef het woord: Treinsamenstelling. Hoe moeilijk kan het zijn om een trein samen te stellen? Ze doen verdorie al in ‘treinsamenstellen’ van in 1835!
Oei oei, heb ik hier nu wel een trein samengesteld met 7 locomotieven en 1 coupé. Stom van mij.
Of nog: Mja, het percentage wielen was deze keer wel echt te laag.
De kleur van de bovenverdieping metsjt niet echt met de kleur van mijn das, jammer, opnieuw samenstellen die handel.
27 minuten vertraging voor het avondeten, het wordt dus weer een saaie treinrit. En koud! Koud!

De trein rijdt het station binnen, stopt en de deuren klappen open.
Stel nu dat die trein boemestevol zit. Berstensvol menschen. Stel. Bijna natuurlijk voor een piekuurtrein.

Je moet rechtstaan, samen met nog een tiental anderen in het stukje trein tussen twee coupés in.
Stel nu dat je jezelf in gezelschap bevindt van onder andere: een Surinaamse Big Mama met van die tingellellen. Er zijn ook nog twee kale heren, nu ja, kaal, ik bedoel met alleen een beetje haar hier, zo hier zo, en vanboven niks, je kent het wel.
Stel nu dat er ook nog een ranke blonde waaiboom staat, een polsstokspringster, ben ik zeker van, dat moet haast wel, zo latterig lang, minstens is ze meerkampster.
Er staan ook nog twee studentikoze pummels en een vrouw met beenhouwershanden. Met zo van die handen waarvan je eerst denkt: nou nou mooie handen zijn dat wel – maar direct daarna-  jammer toch dat het beenhouwershanden zijn.
Wel, stel nu dat je daar de hele rit mee moet doormaken.
Wel, dat is een saaie treinrit.

Stel nu dat er ook een schizofrene psychopaat aan boord is.
Stel nu, stel, zeg ik, stel dat je met je neus in de oksel zit van die schizofrene psychopaat. De schizofrene psychopaat heeft stinkende oksels. Stel.
En plots begint die tegen je te praten, in gebroken frans.
Ik zal toch wel naar de politie moeten gaan, sorry, maar ik zal zeker naar de politie moeten gaan, zo kan het niet langer meer. Dit is er nu net eentje teveel geweest. Hoeveel zijn het er nu al? Dat begint wel op te lopen hoor. Het derde ongeval met de Merc de laatste maanden. Neen zo kan het niet langer meer…
Ik kijk op, en merk dat hij het niet tegen mij heeft, maar tegen zichzelf. Hij kijkt heel wazig tot verdwaasd door slechtgeslepen brillenglazen, en blijft maar doorratelen: Een afbetaling van 1800, ja ongeveer 1800 moet dat zijn, laten we zeggen 200 per maand, daar kan ik mee leven ja, dat is inderdaad een goed idee. Ja, het mag gewoon op mijn zichtrekening, dat vind ik niet erg, laten we dat afspreken…
En zo bazelt hij maar door, de hele treinrit lang.

Het wordt me teveel, en ik tracht weg te kijken van de oksel. Ik zie zijn gebalde vuisten.
De man heeft geen duimen!
Geen enkele duim, noch links noch rechts.
Daar waar zijn duim hoort te zitten is er vel als van een grote steenpuist, glad, maar toch eeltig, effen bedekt maar toch gekloven zelfs gebroken.
De duimloze ziet me kijken en gaat verder: En toch ga ik naar de politie!

Stel nu, dat dat allemaal waar was.
Wel dan nog, was het een saaie treinrit geweest.
En het was niet eens allemaal waar. Hij miste maar één duim.
Saai saai saai.